Onderricht
Het zou vandaag moeten gebeuren. Al zo lang zat ik vast in die uitzichtloze situatie van de bijstand die alleen maar even ter overbrugging zou zijn. In mijn eenzaamheid luister ik aandachtig naar de gesprekken van voorbijgangers of dat wat ik opvang tijdens het schouwspel in het park. Uitspraken die ik maar één keer hoor. Ik luister naar de flarden. Soms hoor ik alleen maar flarden en soms luister ik er aandachtig naar omdat het beter klinkt dan televisie. Het theater waar ik maar geen recensie over kan vinden gaat toch steeds weer door
'Doe daar is beter,' 'heel wit is lekker,' 'Wil hij met dead naar bed?' Gebeurtenissen kaatsen in proza weer terug en nog niet iedereen is hier klaar voor. Het Döppler-effect? Dat betekent dat geluid anders aankomt in het gehoor dan het bij de bron waar het vandaan komt is gemaakt. De versprekingen en verhaspelingen zijn wreed soms. Gaat nergens over. Betekent niks. Nee ik dacht niet dat. Het levert alleen maar vragen op. De roze bubbel is net even anders. Daar moet je wel echt voor in een roze bubbel zitten. Uiteindelijk is dan alles K of vanwege H of door B zo geworden. Ik sprak zelfs iemand die nog nooit van Corona had gehoord. Gaat het nu nog steeds over MH17? OM is wel wat. Dat is toch ongeveer hetzelfde als OR en WA dat toen was? Moet ik het uitleggen dan? Je weet het best. Niet? Je doet toch maar alsof je het niet snapt?' Nieuwe woorden dan. Ik had deze reis niet verdiend. Afgezien had ik zeker.
Het is zes uur. Al de halve dag inmiddels zit ik in een flix-bus waar ik op station Sloterdijk ben ingestapt.
Misschien vind ik in Duitsland gehoor. De zoveelste poging om weg te gaan. In mijn gedachten nog vers de flarden en plagerijen van de voorbijgangers en zij die bij mij zijn maar dat eigenlijk ook niet zijn. Hoe kun je nu appen als je hier bent? Er zijn zo veel variaties op die werkelijkheid die zo verhandelbaar is geworden. En het is nodig om deze te blijven schiften. Want er is veel ruis op de achtergrond.
'Ondertussen werden de uitzichten steeds onwerkelijker wanneer ik uit het raam keek. Wat zij niet deden. We raasden voorbij schier oneindig veel plompe hallen met een industrieel uiterlijk die steeds groter leken te worden. Rijen en rijen elkaar opvolgende vrachtwagen met teksten als ‘isover,’ ‘edeka,’ en ‘habeco’ raasden voorbij. De bus stopte plotseling op een enorme parkeerplaats. Nu zouden we in de buurt van de grens moeten zijn.'
Achter me zat een stel uit Hannover. Maria en Kute. Zo stelden zij zich voor. Het was een aardig stel. Onophoudelijk waren zij met elkaar aan het grappen en grollen en af en toe sprak ik met hen. Het waren spionnen. Dat moest wel. Het leek alsof de anderen in de bus aan het wedijveren waren om mijn aandacht. De bus was nog niet eens half vol. De maatregelen vanwege Corona waren nog in tact maar in de bus heb ik mijn mondkapje af en toe af kunnen doen.
Er zijn vele gedachten en verhoogde toestanden van welbevinden in een leven dat zo leeg is als het mijne dat het moeilijk is om al die spanningsvelden te omschrijven. Ik liet mijn identiteitskaart zien en ik kwam er mee weg. Eindelijk waren we in Duitsland. Wat ik enige tijd later in het landschap door de ramen van de bus zou zien zou me doen twijfelen aan mijn eigen gezichtsvermogen. En toch zag ik het. En zo veel meer. Het was donkerder geworden. Een eindeloze verte met iets dat leek op een partituur van elektriciteitspalen die hun rode lichten ritmisch deden knipperen. Waren die auto’s nu ineens verlichte kerstbomen? Er waren massieve betonnen constructies die boven water hingen waardoor de zwevende blokken ogenschijnlijk van onderen werden gecondenseerd. Nog nooit had ik zo veel vrachtwagens gezien Ze bleven maar voorbijrazen aan beide kanten en de bus waarin we ons bevonden raasde in hetzelfde tempo door. Ik wist niet hoe ik moest reageren. Er was een gebied dat leek op een savanne in okergele en bruine kleuren waarin voorbijrazende hopen te zien waren die op dansende dromedarissen leken. Het leek gezichtsbedrog, een illusie of een fata morgana.
De andere mensen in de bus keken niet naar buiten. Ze waren verwikkeld in gesprekken die ik deels opving of ze luisterden naar muziek. ‘Zicht grap’ hoorde ik iemand zeggen. De gesprekken werkten op me in. De uren die ik in de bus had doorgebracht met ze en de telepathie die ik ervaarde was als een trance geworden. En ook een uitputtingsslag. Hoe bleef ik hier met mijn gedachten bij. Ik kon er niet niet naar luisteren. Wanneer ik iets probeerde te vinden in mijn rugzak waarin het een grote chaos was geworden raakten de andere aanwezigen merkbaar nerveus en gespannen wat mij omgekeerd ook weer zenuwachtig maakte. Dan vond ik maar niet die pen die ik zocht. Beter maar niet meer in mijn rugzak rommelen. Vast weer een les. Altijd alleen zijn en toch ook weer niet.
De bus stopte. Het was even voor twaalf uur in de avond. Alle aanwezigen stapten uit de bus. Nu zou ik er zijn. Het was donker. Er was één hotel te zien. Ik zou proberen een andere te vinden. Waar was ik nu? De bus hoorde ik achter me wegrijden. Het station waar ik me bevond was inmiddels leeg gelopen. Ik liep door een tunnel. Het stond aangegeven op een bord. Ik had deze 'AR' weer overleefd. Maar Berlijn had ik niet bereikt. We waren in Maagdenburg.